Peru 2014

Op 7 februari ben ik voor 16 weken vertrokken naar Cusco, Peru, om daar te helpen bij belangrijke vrijwilligersprojecten. Via de organisatie Mijn Bestemming Peru leer ik eerst een tijd Spaans, waarna ik kan meehelpen met onder andere het lesgeven in Engels aan Peruaanse kinderen. Lees hieronder hoe mijn reis verloopt, wat mijn plannen precies zijn, en hoe jij kunt helpen deze doelen te bereiken, als je dat wilt. Tijdens de reis kun je deze pagina, Twitter en/of Facebook in de gaten houden voor updates!

Een Harde Waarheid Met Een Grote Glimlach

Het weeshuis waarin ik werk is redelijk groot. Qua formaat en voorzieningen, maar ook qua aantal kinderen. Er zijn achtenveertig jongens, alleen jongens, die iedere dag in het weeshuis doorbrengen. Van ’s ochtends tot ’s avonds is het weeshuis hun thuis. Eén dagdeel gaan ze wel naar een collegio, een plaats buiten de deur waar ze een normaal programma volgen aan een basisschool of middelbare school.

Het weeshuis heeft een hoofdgebouw met daarin een bibliotheek, een klaslokaaltje, een lokaal voor weefwerkzaamheden en een lokaal waar ze leren schoenmaken, en de kantoortjes van de mamita’s (de directie). Op de tweede verdieping zijn ook de slaapzalen. Kleine kinderen slapen bij de kleinen, grote bij de groten. Er is nog een ander gebouw waar de comedor (eetzaal) is, naast de keuken, en een groot algemeen klaslokaal erboven.

De jongens die wonen in het weeshuis komen uit allerlei verschillende plaatsen, vaak in de buurt van Cusco; minder vaak komen ze uit Cusco zelf. Om in het weeshuis opgenomen te mogen worden, moet een rechter beslissen dat het kind abandonado is: verlaten, en zonder enige mogelijkheid om ergens anders terecht te kunnen. Dit moet omdat het weeshuis een overheidsproject is. Dit is dan ook hoe het huis aan het meeste van zijn geld komt: van de overheid.

Vanaf acht jaar oud mag een jongen normaliter het weeshuis in, tot aan zijn achttiende levensjaar. Daarna wordt hij met financiële en sociale hulp “het echte leven” in gestuurd, en wordt hij voor nog een jaar gevolgd.

De jongens
De jongens op de trap naast de speelplaats. Links een deel van het weeshuis.

De kinderen komen soms naar het weeshuis omdat ze geen ouders hebben, maar vaker omdat ze slechte ouders hebben. Ouders die teveel drinken, ouders die ziek zijn en hun kinderen niet kunnen verzorgen, of ouders die hun kinderen mishandelen. Ook worden sommige gehandicapte kinderen in Peru niet even gemakkelijk geaccepteerd in een familie als in Nederland. Af en toe vraag ik één van de jongens naar hun achtergrond. Ik vind het altijd interessant om te horen, en naarmate ik ze beter ken voelt het niet meer ongemakkelijk om naar hun verhaal te vragen.

Een van de jongens in het weeshuis valt op omdat hij zijn arm altijd gedwongen in dezelfde positie houdt. Ook loopt het met één van zijn benen minder goed; het is een beetje gebogen, vervormd. Desalniettemin is hij net zo spraakzaam en brutaal als de rest van de groep. Ik help hem vaak met zijn huiswerk: lezen en schrijven (ook goed voor mijn Spaans) en simpel rekenen. Toen hij op een dag vroeg aan mij of ik broers en zussen heb, zag ik kans om door te vragen naar zijn eigen familie. Zijn ouders leven zeker nog, vertelde hij, maar ze drinken erg veel. Zelf probeerde hij ooit bier uit een flesje, op straat, toen hij twaalf jaar oud was (nu is hij niet veel ouder, schat ik). Hij vond het vies en heeft het sindsdien niet meer gedronken. Op een dag is hij uit huis gevlucht, in zijn eentje, weg van zijn ouders. Blijkbaar leek de situatie thuis voor hem erger dan de situatie op straat. Hij liet naast zijn ouders ook zijn broers en zussen achter. Van allen heeft hij tot op heden niemand meer gezien.

Daarna vroeg ik hem hoe hij aan zijn verminkte arm en been komt. Hij is een keer van de tweede verdieping van zijn huis gevallen, vertelde hij, en daar heeft hij het aan overgehouden. Wanneer of waarom vertelde hij niet. Dat is nu ook eigenlijk niet meer belangrijk: nu loopt, rent, springt, gooit en eet hij op zijn eigen manier. Anders is het niet. In Nederland was hij wellicht beter geholpen aan zijn verwondingen, bedacht ik mij nog.

De verhalen van de weeskinderen zijn allemaal heel verschillend. Met een andere jongen ben ik een keer in het centrum gaan wandelen, als beloning voor zijn eerste plaats in de huiswerkklas. We zijn met zijn tweeën naar het Inca museum geweest, hebben door de stad gelopen en ijs gegeten. Hij luisterde naar mijn iPod – een grappig gezicht, de koptelefoon was veel te groot voor zijn hoofd – en probeerde foto’s te maken met mijn toestel. Het is een hele vrolijke jongen, en een van de betere kleine vrienden die ik heb gemaakt onder de bijna vijftig jongens. Ik gok dat hij zo’n elf jaar is.

Hij vertelde mij dat hij uit la selva komt: uit “het bos”. Zijn dorp Quillabamba is een redelijk bekende plaats op zo’n 6 uur rijden van Cusco. Het ligt een stuk lager dan Cusco, en mede daarom ook veel dichter bij het beboste gebied. In Quillabamba groeien ze ook koffiebonen en cacao. Soms noemen de andere kinderen deze jongen spottend monito, wat letterlijk aapje betekent. Bijnamen zijn in het weeshuis en in heel Peru normaler dan we in Nederland gewend zijn. Toen ik vroeg naar zijn familie, vertelde hij mij dat hij nog vier broers en zussen heeft. Allen jonge kinderen. Zijn ouders leven nog. Ik vroeg hem hoe hij in het weeshuis terecht is gekomen. Net als veel anderen is hij gevlucht uit zijn eigen huis, weg van zijn familie. Ik heb geen idee hoe hij op zichzelf in Cusco terecht is gekomen.

“Waarom ging je weg?”, vroeg ik hem.

“Mijn ouders zijn jong”, zei hij, “en mijn vader sloeg ons.”

Ik dacht even na over het volgende wat ik zou kunnen zeggen. Blijkbaar was zijn vader dermate slecht dat het huis uit vluchten de beste optie was.

“En je moeder? Hoe was zij?”

“Goed, lief, maar mijn vader sloeg haar ook.”

Hij praatte zonder veel moeite verder over zijn ouders; voor hem leek het heel normaal. Ik vroeg hem of zijn ouders of broers en zussen hem weleens bezoeken in het weeshuis. Hij vertelde mij van niet: hij heeft geen van allen meer gezien sinds zijn vertrek.

“Mis je je broers en zussen dan niet af en toe?”, vroeg ik.

“Jawel, vaak.” Hij knikte lachend.

“En wat doe je dan, als je ze mist?”

“Niets.”

Hij sprak de waarheid als een kind, een harde waarheid verteld met een grote glimlach.

Het zou niet moeilijk zijn om het weeshuis iedere dag in lichte shock te verlaten. Vraag elke dag een kind naar zijn achtergrond en je hoort de ergste dingen. Dit doe ik dus ook maar niet.

Na verloop van tijd zie ik steeds meer hoe het weeshuis daadwerkelijk functioneert als het vervangende thuis van de jongens. Het biedt niet alleen een plaats om te leven, maar ook mamita’s en profe’s die eigenlijk fungeren als “moeders” en “vaders” van alle kinderen. De kinderen zijn net zo goed elkaars broers als vrienden: ze spelen en vechten alsof ze familie zijn. Ze eten samen, helpen elkaar en slapen in dezelfde kamers. De grote waarde hiervan wordt mij pas echt duidelijk nu ik er voor langere tijd heb gewerkt en de geschiedenis (en in brede zin ook de toekomst) van de jongens begin te kennen. Het is hun echte thuis, hun familie: een onmisbare vervanging van de mensen die nu missen uit hun leven.

Over Overeenkomstige Verschillen En Andere Ongelijke Parallellen

Ik zit rechtop op een stoel, de lens van mijn eigen camera strak op mijn gezicht gericht en een microfoon in mijn Peruaanse sjaal. Binnen en in de schaduw is het altijd koud in Cusco.

“En dan vertel je iets over je experiencia, hier in Peru, op de school en als vrijwilliger, zodat we anderen motiveren om ook hierheen te komen.” De directrice en de activiteitenmanager van mijn Spaanse school staan achter de camera en instrueren me over de video die ze willen maken, terwijl ze frutselend aan de camera proberen uit de vinden hoe deze werkt. Volgens mij hebben ze nooit eerder een video opgenomen. “Zo stel je scherp”, leg ik uit, en ik druk de schutterknop half in.

Ze hebben mij gevraagd of ik in een promovideo wil vertellen hoe ik het heb als student en vrijwilliger hier in Cusco. En dan vooral positieve dingen, natuurlijk.

Toevallig genoeg is het de tweede keer dat ik in Peru voor de camera over mezelf en Cusco vertel. Eerder stond ik al op de plaatselijke markt voor de camera van Mijn Bestemming Peru als een soort Chris Zegers uit te leggen waarom jullie allemaal vanuit Nederland naar Cusco moeten komen. Binnenkort te zien op het internet.

Deze keer gaat mijn speech voor de camera dus over de ervaring Peru. Die ervaring is ongelofelijk rijk en divers. Dit komt doordat het een duik in een ander land, een andere taal en andere cultuur is voor langere tijd. Als ik het vergelijk met een vakantie van enkele weken, is het haast niet te zeggen hoeveel meer je op deze manier meekrijgt van een andere wereld. Er zijn overeenkomsten tussen Nederland en Peru, zeker, maar de verschillen zijn interessanter.

Het leven in Peru, en voornamelijk in Cusco, is veel langzamer dan ik gewend ben. Zoals het een Zuid-Amerikaans land betaamt. Er bestaan eigenlijk twee tijden, tiempo Peruano en tiempo Ingles. Als je wilt dat iemand stipt om 10.00 uur ergens zal zijn, zou je duidelijk moeten vermelden dat het Engelse tijd is. Wat eigenlijk zelden gebeurt. Als een Peruaan tegen je zegt dat de show over tien minuten begint, kun je een half uur iets voor jezelf gaan doen. Om half drie beginnen op mijn project betekent om drie uur binnenkomen.

Des te vreemder is het daarom voor mij dat al het verkeer ongeduldiger is. Vijf seconden stil staan in een file met taxi’s betekent twee keer toeteren, mas o menos. De openbare bus staat amper lang genoeg stil om naar binnen te kunnen springen. Soms rent de conducteur (of deur-opener, halte-schreeuwer) er zelf nog achteraan, na het binnenlaten van alle passagiers. De reden voor deze haast op straat heb ik nog niet kunnen ontdekken.

Met een langzamer leven is er ook meer tijd voor fiestas. Haast ieder weekend is er iets anders aan de gang op de scholen, in het centrum op de plaza’s of gewoon midden op de weg. De dag van een heilige? Feest! De week vóór Pasen? Feest! Pasen? Groot feest! Dag van de arbeid? Iedereen vrij! Moederdag? Feest!

Ons hoor je niet klagen, maar lastig bijhouden is het wel. Ook kun je op zo’n beetje iedere willekeurige ochtend de deur uit gaan, de straat op lopen en opeens een demonstratie tegenkomen. Er zijn een hoop zaken in Peru waar iedereen graag vóór of tegen demonstreert. Er moet meer geld naar de scholen (Peru staat helemaal onderaan op de lijst van 65 landen die in 2012 een test deden naar het niveau van haar studenten in drie principiële vakken), er moet een nieuw internationaal vliegveld komen om te concurreren met Lima, de taxistas verdienen te weinig, de regering is corrupt en benzine moet goedkoper. Gelukkig gebeurt dit vaak alleen in de ochtend, want tijdens grote demonstraties rijden er vaak geen auto’s. In een langzamer leven heb je nu eenmaal ook meer tijd om te demonstreren.

Opvallend is voor mij ook het schijnende tekort aan kennis van elektronica en techniek in het algemeen, want lijkt te komen van een latere intrede van deze techniek in Cusco, of wellicht in heel Peru, of zelfs Zuid-Amerika. Dit terwijl er in de stad voldoende moderniteit aanwezig is. Hoewel soms op andere plekken dan ik als Nederlander gewend ben. In bijna ieder restaurant en café hangt wel een TV, soms zelfs meerderen. Soms met stickers en plastic folie er nog omheen. De Peruaanse TV biedt niet veel: voetbal, spelshows, soaps en wat nieuwsberichten. De spelshows zijn doorgaans vreselijk slecht, repetitief en seksistisch, de soaps niet veel anders, en het nieuws brengt veelal sensatie. Het is slechte TV, zoals ze het maken in Italië, slecht gemaakt en slecht voor de opvoeding van de Peruaanse jeugd. Toch kijkt een groot deel van Peru er graag naar: alle zenders worden met grote aandacht en veel plezier bekeken, ook in mijn gastgezin. Het lijkt alsof de noviteit van het zien van bewegend beeld in een zwart kastje zóveel voldoening geeft dat de inhoud totaal onbelangrijk is. De bezigheid “TV kijken” lijkt hier nog in de kinderschoenen te staan.

Evenzo met mobiel bellen. Dagelijks zie ik mensen op straat als volgt bellen: ze luisteren naar het gezegde, halen de telefoon van hun oor, draaien hem om en praten vervolgens terug in de microfoon met de telefoon rechtuit voor hun mond. Dikwijls draait iemand de telefoon zelfs verkeerd om, en praat daarna in de luidspreker. Blijkbaar is het hier nog niet voor iedereen duidelijk hoe een mobiele telefoon werkt.

Door deze voor mij vreemde gevallen lijkt de intrede van technologie hier sneller te gaan dan de adaptatie daarvan door de lokale bewoners. Die intrede wordt waarschijnlijk sterk versneld door het nog altijd toenemende toerisme in Cusco. Er komt door toerisme in relatief korte tijd – vanaf zo’n twintig jaar geleden; daarvoor was toerisme door lokaal terrorisme onmogelijk – veel nieuw geld binnen. De welvaart in het centrum van Cusco zal hierdoor snel gestegen zijn, en daarmee dus de mogelijkheid voor de normale Cusqueño om deze westerse luxes aan te schaffen.

De stad is daarom overal een mix van oud en nieuw. Er zijn moderne discotheken, restaurants en winkels, maar dan wel in gebouwen die nog door de Inca’s gefundeerd zijn, en er vaak ook nog zo uitzien. Tussen de Peruanen in “normale” westerse kleren lopen altijd wat vrouwen in traditionele kleding die cactusfruit (tuna) verkopen, of kruiden, broodjes avocado of andere snacks. Internet is soms aanwezig, maar vaak langzaam, of niet eens werkend. Je kunt pinnen bij de banken, maar in geen enkele andere winkel. Alles is contant, waarbij winkeliers vaak ook geen wisselgeld bezitten.

Het is een stad in groei en het groeit steeds verder, zeker in het centrum. Hoewel je je kunt afvragen of het toerisme zo niet de originaliteit van de stad kapot gooit. De “tekortkomingen” die ik zie met een Europese blik zijn eigenlijk juist de charmes van het reizen op een plek zoals deze. Tot nu toe is de mix van oud en nieuw succesvol, maar de kans bestaat zeker dat de toekomst voor Cusco te toeristisch, te nieuw zal zijn.

In de straat van mijn appartement is met rode graffiti door een patroon “tourism is colonism” op de muur gespoten. Ik zie het iedere dag als ik de deur uit ga. Ongetwijfeld het werk van een van de vele, veelal Spaanse, hippies die hier rondlopen. Een redelijk hypocriete daad voor iemand die zelf toerist is. Toch zit er wel iets van waarheid in: het voor buitenlanders nog jonge Cusco zal in de nabije toekomst zeker veranderen naar nog nieuwer, nog meer westers, meer zoals Lima en minder zoals Cusco. Het is te hopen dat de huidige mix blijft bestaan en het nieuwe het oude niet verdrijft.

Schoolreisje

Het is ochtend, rond half 9, en we zitten met alle kinderen in de bus, op weg naar Incaruïnes in de buurt van Cusco. Het is vandaag een speciale dag, want we gaan op schoolreis. Of, weeshuisreis in dit geval. De situatie is ook precies zoals de schoolreisjes van vroeger: alle kinderen verdeeld over twee bussen, in elke bus een handvol leraren, kinderen die niet op hun stoel zitten en hun hoofd uit het raam steken, en een boze buschauffeur.

Het is een van de weinige dagen dat ik ’s ochtends vroeg op het project moest zijn. Of eigenlijk, mocht zijn, want ik ga vrijwillig mee. Om 8 uur stond ik al voor de deur. Eenmaal binnen werd ik begroet door de weesjongens, staand in nette rijen van groot naar klein, allen in dezelfde jas, broek en schoenen, en allemaal met pet en een flink overdreven veeg zonnebrandcrème in hun gezicht. “Hola amigo!” is hun vaste begroeting.

Alle leraren en mamita’s gaan mee. Ze inspecteren de jongens en sturen er een paar terug om hun betere schoenen aan te gaan doen. De jongens krijgen ook een aantal commando’s, welke ik nog nooit eerder gehoord heb, maar iedereen en zeker de grotere kinderen weten precies wat ze moeten doen. “Tele-abrazo!”: ze raken meteen elkaars schouders aan op armlengte afstand. Nog twee commando’s, en ze staan respectievelijk met de armen gestrekt naast het lichaam en “op de plaats rust”. Kennelijk is het ooit nodig geweest ze (een licht militair getinte) discipline bij te brengen. Twee aan twee gaan we richting de twee bussen – ik iets eerder met Waldemar omdat hij wat langzamer loopt met zijn krukken.

Na enig gepuzzel hebben alle jongens en leraren een plek in één van de bussen. Meteen vraagt Waldemar aan de chauffeur of hij de muziek wil draaien die hij op een USB heeft meegenomen (een aantal van de grotere jongens in het weeshuis bezit radio’s en muziek voor zichzelf). “Prima”, zegt de man, en zodra we wegrijden begint de muziek te spelen. Tot mijn aangename schrik en verbazing is het eerste nummer Like A Stone van Audioslave, iets wat ik nooit had kunnen of durven raden. Ik moet spontaan lachen en vraag met grote ogen aan Waldemar of dit echt zijn muziek is. Hij bevestigt mij blij, waarna hij zelfs weet te vertellen over de zanger van de band en de gitaarsolo op driekwart van dit nummer. “Dat stuk is heel mooi”. Ik glimlach nog steeds in ongeloof terwijl ik onderuit ga zitten om verder te luisteren. Een goed begin van een schoolreisje in Peru, dacht ik zo.

In de bus
In de bus op weeshuisreisje.

We gaan naar Tipon, een plaatsje dichtbij Cusco waar een aantal grasplateaus in de bergen te vinden zijn waar de Inca’s met water experimenteerden. Er lopen dan ook een heel aantal kleine stroompjes en watervalletjes langs de paden. (Overigens moet je ook naar Tipon als je de beste cuy, cavia, wil eten. Met de stadsbus kan je erheen voor anderhalve sol; zo’n veertig eurocent. Maar, één plato van de luxe cuy kost al snel veertig sol in Tipon, of zeventig à tachtig sol in het centrum van Cusco, wat een beetje te ver gaat voor vijftig kinderen op een weeshuisreisje. Dit geheel terzijde.)

Er is een gids mee, die van alles aan de kinderen vertelt over deze plaats en de Inca’s in het algemeen, natuurlijk in verantwoord kinderlijk Spaans, zodat ik er gelukkig ook veel van begrijp. Naarmate de uitleg vordert wordt het echter interessanter om rond te springen in het gras dan te luisteren naar de (nogal zacht sprekende) gids, en daarbij willen alle jongens overal een foto van.

“Kijk, een zwarte vlinder! Die zie je nooit! Amigo, maak een foto!”

“Ik wil hier bij het water op de foto met die mamita!”

“Maak je een foto van ons voor deze stenen muur?”

“Nee wacht, en nou met de amigo samen! Kom eens! Hier, hij maakt een foto van ons, hierzo.”

De gids
Uitleg van de gids over Inca's en Tipon.

Ook de leraren (profe’s) zijn niet vies van de camera. Uiteindelijk zien we zo wel alles, dus het is niet erg. Bovendien zijn de kinderen sowieso altijd erg enthousiast als ze uit de hogar weg gaan. Later deel ik alle foto’s met de mamita’s; geen idee of de jongens ze daarna ooit nog terug zien.

Tipon is een aanrader voor schoolreisjes: het is er vaak zonnig, je kunt er als kind goed rondspringen en in het gras rollen, en ze hebben aan de voet van de berg ook nog een kleine dierentuin. Deze zoologico bezit een aantal typisch Peruaanse dieren in kleine, schamele hokken gebouwd van scheefstaande houten palen en diverse soorten kippengaas. Peruaanse dieren zijn bijvoorbeeld lama’s, condors en poema’s. Het hoogtepunt voor zowel de jongens als voor mij was de baby poema, een pumita, die zoals bleek uit zijn verblijf gehaald en zelfs vastgehouden mocht worden. Dus werd de pumita, die zelf eigenlijk niet veel zin had in foto’s, doorgegeven van kind op kind om samen op de foto te gaan. “En de amigo ook!” Ohja, en ik zelf ook natuurlijk. De pumita leek een beetje op een kruising tussen een mini-tijger en een grote kat, en wie wil er niet op de foto met een mini-tijger?

De kleine poema
De baby poema en ik. :)

Het dierentuintje ligt tegen een heuvel aan, waardoor je voor het zien van andere dieren steeds stijl omhoog moet lopen. Eenmaal bovenaan, bij de condor en roofvogels, blijkt dat de hele groep al is afgedaald en al bijna weer in de bus zit. Zo snel als we kunnen lopen we naar beneden, wat niet zo snel is, aangezien Waldemar met krukken de berg af moet. Beneden steken kinderen hun hoofd uit het busraam, en zwaaien met hun armen en petten naar ons: “Opschieten, opschieten! We gaan, we gaan!” Het is een grappige scene: de kinderen lachen en lijken eigenlijk allemaal heel blij dat ze eindelijk legitiem met hun hoofd uit het raam mogen hangen. Het maakt niet veel verschil, want sneller afdalen kunnen we niet. “Doe maar rustig aan”, zeg ik nog tegen Waldemar.

De ligging van de dierentuin
De ligging van het dierentuintje.

Als het wat later in de middag is, gaan we naar een speeltuin met klimtoestellen en grote beelden van dinosaurussen. De hele dag heb ik me al afgevraagd waarom er nog een auto achter onze twee bussen aan reed, maar nu blijkt waarom: uit de auto worden twee enorme pannen gehaald, elk minstens een halve meter breed én hoog, gevuld met de lunch voor vijftig hongerige weesjongens en twaalf volwassen. In de eerste blijkt een voorraad gestoomde choclo’s (grote kolven van witte mais) te zitten. De andere is gevuld met grote stukken bruin gebraden kip. Daarnaast zijn er nog eens twee in doeken gewikkelde manden, waar gekookte aardappels en gesneden rode kool in blijken te zitten.

Ik help de begeleiders met het vullen van de plastic borden – onhandig overvol door de grote stukken eten – en het toevoegen van ají (pittige gele saus) en uitdelen van de borden. Als ik daarna zelf met de profe’s aan tafel zit, verbaas ik me meteen over het feit dat alle jongens, jong en oud, de enorme choclo op kunnen. Ik heb nog nooit zoveel mais op in zo’n korte tijd.

Picknicken
Een deel van de jongens en hun choclo con pollo.

Maar, het eten is erg lekker, en alle jongens eten voor even in stilte, rustig, tevreden. Het is een gezellige picknick. Zoals ik het hier vaker ervaar is de situatie als geheel wel apart te noemen: met vijftig jongens aan lauwwarme maiskolven en kip klauwen, omgeven door grote, boos kijkende dinosaurusbeelden, met een landschap van groen gebergte, kleine primitieve dorpjes en de weg naar Cusco ver in de achtergrond.

We hangen een tijd rond in de speeltuin, gaan op de foto met elke dinosaurus en spelen een potje voetbal. Zoals altijd.

Dinofoto's
Actiefoto's maken met de dino's.

Op de weg naar huis in de bus zijn de jongens moe, en de begeleiders des te meer. Het rijden van de speeltuin naar de rand van Cusco duurt ongeveer een uur, schat ik, en dus slaapt de meerderheid van ons totdat de drukte van de stad het niet meer toestaat. Eenmaal in het centrum tellen we Volkswagen Beetle’s (sapito’s) per kleur. Er zijn in Peru over het algemeen twee soorten auto’s: taxi’s, en Volkswagen Beetle’s. Overigens besturen alleen mannen auto’s in Peru, zelden zie je een vrouw achter het stuur.

“Daar, een rode! Zes rode, hebben we nu. Die, groen! Daar twee, lichtblauw en wit!”

Het is al laat als we weer in de hogar zijn. Het centrum is altijd druk, en snel rijden is vaak onmogelijk. Bij de deur tellen we de jongens. “Niets in de bus laten liggen!”, roept een profe nog. “Niemand komt erin zonder zijn pet!” Als we binnen zijn, rennen de jongens meteen alle kanten op om hun normale taken weer uit te voeren. De keuken schoonmaken voor het avondeten (cena), handen wassen, omkleden, voetballen.

De jongens zijn altijd blij als ze even uit huis mogen, maar thuiskomen is ook niet verkeerd.

Todo Bien

Vorige week was mijn tweede werkweek in het project in het weeshuis. Zonder dat ik het wist of had verwacht – dingen in Peru gebeuren vaak onverwachts – bezochten we deze dagen opeens een ander weeshuis om deel te nemen aan een Amerikaans project, geïnitieerd door een Katholiek kerkgemeenschap. Alle kinderen hadden hun beste kleren aan, natte haren gekamd, en droegen hun mooie zwarte, leren schoenen. We speelden spelletjes, aten een kleine lunch en luisterden naar verhalen uit de bijbel.

Dit laatste, evenals het bidden voor het eten en het uitroepen van opbeurende kreten aan het adres van Jezus “de Koning”, was nieuw voor mij. Iets waar ik me in eerste instantie ongemakkelijk bij voelde, maar omdat ik zag dat de kinderen zich heel goed vermaakten legde ik me er al snel bij neer.

Nu is er één jongen in mijn groep die iets ouder is dan de rest, Waldemar, en des te opvallender, omdat hij permanent met krukken loopt. Ergens in het verleden heeft hij een auto-ongeluk gehad, en de schade is – volgens hem – niet meer te herstellen. Hoewel het een stillere jongen is, komt hij op mij zeker niet onzeker over. Hij lijkt in bewonderenswaardige mate geaccepteerd te hebben dat hij niet, zoals de rest, iedere dag kan voetballen en rondrennen. Hij is slim, en maakt vaak huiswerk als ik hem tegenkom in de kleine bibliotheek, boven in het weeshuis. Hij lacht veel.

Het Amerikaanse kerkgemeenschap bestond uit een aantal families. Man en vrouw met zoons en dochters, met zijn allen afgereisd naar Peru om te helpen in weeshuizen en het woord van hun god te verspreiden. Op de laatste dag van het project gaven ze de kinderen een diner, een cena, wat voor ieder bestond uit een flink stuk gebraden kip met wat verloren groenten ernaast. De traktatie bracht alle kinderen natuurlijk in feestelijke stemming, en het was dan ook een gezellige drukte in de eetzaal.

De eetzaal
De meer dan 100 weeskinderen, jongens en meisjes, in de eetzaal.

Waldemar was niet in de eetzaal. Toen ik langs de openstaande voordeur liep, zag ik hem opeens staan naast een muur van de patio, met een van de Amerikaanse families om hem heen. Het was donker buiten, maar de lampen van het feest binnen verlichtten door de ramen duidelijk de tranen in zijn ogen. Al lopend naar hem toe, vroeg de vader van de familie mij of ik naar buiten wilde komen, en of ik dan iets voor hem kon vertalen. Omdat de Amerikanen geen Spaans spraken, was ik gedurende de week al vaker ingezet als vertaler.

Ik kwam aan bij het groepje en zag Waldemar staan. Met zijn krukken zoals altijd naast hem, bedroefd gezicht, natte ogen. Verbaasd vroeg ik of alles goed was. Ja, ja, antwoorde hij, alles goed. Todo bien. Of hij misschien ergens pijn had, wilde ik weten. Nee, nee, het is oké. Ik vroeg me verward af wat er aan de hand was.

”Kom”, zei de Amerikaanse moeder, “we gaan daar even in het licht staan. En kun je dan iets voor ons voorlezen?”

De vader haalt een boek tevoorschijn en legt mij uit:

“Voordat we weggaan geven we alle kinderen een bijbel met een persoonlijk vers achterin. Deze tekst hebben we zelf geschreven voor hem”, gebarend naar Waldemar. “Hij is gewoon speciaal voor ons, vandaar.”

Ik kijk naar Waldemar. Nu tegen de muur leunend, nog steeds zichtbaar geëmotioneerd. Ik werp een blik op de tekst die de vader voor me houdt.

“Ziet er ingewikkeld uit”, zeg ik angstig.

De vader antwoord: “Ik lees het wel voor, dan hoef jij het alleen maar te vertellen. Is dat makkelijker?”

Ik denk even na. “Oké”, zeg ik, “ I'm gonna try.”

Dan begint de vader voor te lezen. Hij kijkt naar de tekst en blijft gebaren naar Waldemar. Hij vertelt over hoe bijzonder de jongen voor zijn familie is, over hoeveel hij voor hem betekent, dat ze geloven dat hij een speciaal persoon is voor hem en voor God, dat ze hem altijd zullen blijven herinneren en altijd voor hem zullen bidden, dat ze geloven dat hij later zijn krukken niet meer nodig zal hebben omdat God hem zal helpen, dat weten ze, want ze zijn zelf ook ooit ziek geweest, dat hij voor altijd in hun hart zal zijn, dat ze hem zullen missen als ze terug in Amerika zijn, en dat ze hem opnieuw zullen bezoeken in de toekomst.

Dit alles vertel ik in mijn beste Spaans weer aan Waldemar. Hij vindt het prachtig, tegelijk lachend en huilend van blijdschap. Het is een hele mooie maar vreemde situatie. Ik praat tegen hem vanuit de ik- en wij-vorm, waardoor het voor mij lijkt alsof ík het ben die de tekst ook daadwerkelijk geschreven heeft. Tegelijkertijd heeft dat iets lolligs, en zie ik dat beide partijen genieten van het geven en ontvangen van de speech.

Er valt een korte stile. “Misschien wil hij nu ook iets tegen ons zeggen?”, oppert de vader.

Ik vraag het Waldemar. Hij veegt met zijn mouw zijn ogen droog.

“Dankjewel”, zegt hij. Hij zal de familie niet vergeten. En hij zal ze hopelijk weer tegenkomen in Cusco in de toekomst.

De moeder van de familie huilt inmiddels ook. Zij en de vader geven Waldemar de bijbel, met de tekst achterin, en daarna een voorzichtige omhelzing, een abracito. Ik stel voor om naar binnen te gaan. Binnen wachten hem een warme kip en wat verloren groenten. Hij knikt, lacht en installeert zich weer in zijn krukken. Eenmaal binnen is hij de hele avond weer zichzelf: zittend en lachend, niet al te aanwezig, maar wel gelukkig. Todo bien.

Un Regalo Para Ti, Mi Amigo

Terwijl ik dit schrijf zit ik in de Starbucks aan de Plaza de Armas, het hoofdplein van Cusco. Ieder zichzelf respecterend stadje in Peru heeft trouwens een Plaza de Armas in het centrum. Heel handig als je een stad nog niet kent, en toch met de taxi naar het centrum moet. Er klinkt salsa muziek in het café, zoals hier overal, in ieder café en iedere auto, altijd salsa muziek klinkt.

Ik ben nu iets langer dan een maand hier. Mijn gastgezin is een week op reis naar Lima, dus laat ik nu iedere avond de hond uit (Coby – middelgroot, zwart krulhaar, lief maar rechtvaardig) en vlucht ik sporadisch naar cafés in het centrum voor het internet, aangezien alleen de afwezige familieleden weten waar de router met de wifiknop in mijn huis verstopt zit.

Het gaat goed hier in Peru: Spaans spreken gaat steeds beter, de gastfamilie is heel aardig, het weer is goed en wordt steeds beter (het einde van het regenseizoen nadert), en ik mag bijna beginnen met werken. Donderdag ben ik voor het eerst bij het project geweest, alleen om even kennis te maken en alvast rond te kijken. Maandag mag ik echt beginnen met werken. Het project is een weeshuis genaamd Hogar Jesus mi Luz (alles is katholiek hier) waar zo’n vijftig jongens van negen tot vijftien jaar oud verblijven.

Op de kijkdag heb ik al heel even geholpen bij de Engelse les van een andere vrijwilliger. Een groepje van vier kinderen leerde over getallen, dieren en groentes, en ze waren erg enthousiast tijdens de les. Daarna werd er vooral veel gevoetbald (voetbal is zonder twijfel de nationale sport van Peru). Zowel de begeleiders als de jongens waren heel vriendelijk en ik was meteen beste amigos met een groepje van de jongere kinderen. Een van hen gaf me direct bij binnenkomst al twee vermoedelijk zelfgewoven armbanden, één bruin en één blauw, als un regalo (een cadeau) voor mij, zijn amigo. De handdruk die ze me gaven moet ik nog even oefenen.

Het voetbalveld binnen het weeshuis.
De jongens houden van voetbal.

Engelse les, sport en spel (binnen en buiten) zal ik ook het meest gaan uitvoeren in het project. Zeker nu ik het zelf gezien hebt lijkt het me een heel mooi doel, en ik heb in ieder geval het gevoel dat de begeleiders en de kinderen erg blij met me zijn. Omdat de jongens in het huis een stabiele begeleiding nodig hebben, mag je er pas werken vanaf acht weken: ik ga er dus minstens acht weken werken, en misschien zelfs iets meer als het allemaal goed gaat.

Aankomende week gaat het project dus echt beginnen. Ik heb er erg veel zin in! Ergens volgende week zal ik jullie ook wat over de omgeving vertellen, en mijn foto’s van de trips die ik in en rondom Cusco heb gemaakt hier tentoonstellen.

Hasta pronto!

Viva El Peru, Carajo!

Hola amigos! Bij deze van mij een kort schrijfsel ter inleiding op mijn verblijf in Peru, en ter geruststelling van menigeen die ik heb verzuimd terug te whatsappen.

Ik zit as we speak aan de eettafel in het huis waar ik de komende 6 weken zal verblijven. Het is hoog gelegen, dus ik zie vanuit de ramen om mij heen een avondzon, veel bergen, en heel, heel veel pitoreske Peruaanse huisjes. Achter mij kijkt het gezin nu naar een optreden van een band die Stairway to Heaven covert. Het is een hele mooie versie met medewerking van een groot koor. Led Zeppelin zit zelf in de zaal, inmiddels verworden tot oude mannen in nette pakken. Ze zijn zichtbaar geemotioneerd. Optredens kijken is een van de hoofdzaken hier in huis, heb ik al gemerkt; iets waar ik natuurlijk helemaal geen problemen mee heb.

Het huis waar ik in terecht ben gekomen had niet beter gekund. Het ligt op een centrale plaats in Cusco, in de Mariscal Gamarra buurt naast het Colegio Comercio 41, tweede straatje naar binnen, twee trappen omhoog. Het heeft wel een straatnaam en nummer, maar die gebruikt eigenlijk niemand. Vanuit hier is het slechts vijftien minuten lopen naar het Plaza Limac Pampa, waar mijn Spaanse school is. En veel andere belangrijke plaatsen zijn ook niet ver weg.

Maar nog mooier is dat de familie zelf erg aardig is, en we na één dag en drie uur al verontrustend veel overeenkomsten hebben. Vader Marco is groot fan van de Beatles: we hebben onze favoriete platen al besproken, en zijn hele fotoboek van het concert van Paul McCartney in Lima al doorgenomen, inclusief zijn “2 seconds of fame” op een sfeerbeeld in een reportage van de lokale omroep. Tijdens het koken zingt hij “she came in through the bathroom window” (karaoke is overigens zijn andere hobby). Het mooiste filmpje wat Marco laat zien is een mobiele opname van McCartney op het podium, waarin hij plotseling “Viva el Peru carajo!” (vrij vertaald “Leve Peru, fuck yeah”) roept, en daarmee alle bezoekers in extase weet te brengen.

Een van de zonen in het gezin (Jonatan, twee jaar ouder dan ik) speelt zelf gitaar. De eerste avond dat ik hier was gingen we plots naar een klein concert van zijn band (ze spelen een soort mix van Peruaanse folk en progressive rock) in het lokale Teatro Municipal. Onverwacht voor mij, maar zeker een mooi begin!

Dan kom er nog bij dat hun andere zoon (Oscar, één jaar jonger) Industrial Engineer is, en de moeder (Craciela) erg lief is en mij goed op weg weet te helpen met het Spaans. Alles bij elkaar had ik het niet beter kunnen treffen.

De volgende keer dat ik hier iets neerzet zal het misschien een iets uitgebreider en enigzins georganiseerd verhaal zijn, uiteraard met foto’s en al. Voor nu zullen jullie het hiermee moeten doen, plus de notie dat het dus heel goed gaat hier. Maakt u geen zorgen, en tot later! :)

Chao!

(Ja, dat zeggen ze hier ook.)